Het is eind mei en we staan met onze wandelschoenen en North Face-rugzakken klaar om 2000 meter omhoog te hiken. Het is mistig, maar het regent niet en we warmen al snel op zodra we beginnen met lopen. Mijn fleecetrui prop ik na de eerste meters al in mijn tas.
We houden een flink tempo aan, maar ik word in de bergen altijd met mijn neus op de feiten gedrukt door de ijle lucht en de hoogtemeters. Jij lijkt er minder moeite mee te hebben en loopt een stukje voor me uit. Bij elke bocht met uitzicht wacht je op me. Dan knuffelen en praten we wat en ademen we extra frisse lucht in.
We lopen langs groene velden met dennenbomen en wilde koeien met grote bellen om hun nek. Met mijn handen streel ik de planten die ik passeer. De vochtige druppels tintelen mijn huid en ik dep er mijn gezicht mee voor verkoeling. Er is niemand anders op de berg en we verdwijnen in onze eigen bubbel van natuur, inspanning en geborgenheid.
Op de top wil jij nog een stukje verder. ‘Kom, laten we naar de drie boompjes gaan,’ zeg je. De drie boompjes die we in de winter altijd vanuit de skilift zien en die daar magisch op een rij staan. Het is de plek met het mooiste uitzicht, waar je in de zomer naartoe kunt wandelen.
Ik loop door de wolken heen. Jij bent uit het zicht verdwenen. En als ik bij de boompjes kom, sta je daar. Boven de wolken. Ik zie de liefde in je ogen. We knuffelen en kussen en jij vertelt me dingen die mijn hart doen opzwellen.
En dan ga je op één knie.
En ik zeg ‘ja’.