Vroeger wilde ik mezelf niet zijn. Te saai. Te gewoon.
Ik had liever in 1900 geleefd. Als meisje met een net jurkje aan en schortje voor, spelend met een porseleinen pop met vlechtjes in het haar. Of in de jaren ’50, met het gezin rond de eettafel om postzegels te verzamelen en doppinda’s te eten, op zondagochtend naar de kerk en daarna huisgemaakte cake met limonade.
Het gewone tot leven wekken
Ik verslond boeken over andere tijden. Zo lag er vroeger in onze bibliotheek een boek met dorpsfoto’s uit de 19e eeuw, die ik van begin tot eind uitploos. Of ik bestudeerde de oude schoolagenda’s van mijn moeder en fantaseerde erover hoe ik eruit zou hebben gezien in de jaren 70.
Als schrijver heb ik de wereld lief. Daarom schrijf ik. Ik wil de details van het leven opschrijven, precies zoals het is, zodat ik het gewone tot leven kan wekken. Pas nu ik ouder ben, zie ik de details uit mijn eigen jeugd en hoe waardevol die zijn (geweest).
Opgroeien als jongste in een gezin van drie, met het koosnaampje ‘mus’. Binnen een minuut naar school kunnen fietsen (ik heb het eens geteld). Op zaterdag met een grote koek en een glas cola Idols kijken met het gezin. Op zondagochtend naar oma Visje in het bejaardentehuis, waar ik met mijn broer en zus rondsloop door de gangen. Mama die in de middag de duplo of de barbies van zolder haalde, wat dan de hele dag uitgestald op het speelkleed mocht blijven liggen…
Het was fijn. En ongetwijfeld voelde ik dat toen ook. Maar heel soms wil ik nog tegen dat kleine meisje zeggen: wees maar gewoon wie je bent en doe maar gewoon wat je doet. Het is goed zo. Meer dan.